‘Dat heeft niets met onweer te maken,’ antwoordde John.
Een paar kleine boombladeren, kennelijk door de wind meegevoerd uit een nabijgelegen park,
dwarrelden neer in de binnenplaats. Ze werden op hun tocht naar beneden vergezeld door enige
dunne, stofachtige draden. ‘Waarom kunnen ze hun stof niet aan de voorkant boven de straat
uitslaan?’ zuchtte ze. ‘Vuile varkens.’
‘Hè?’ vroeg John.
‘Smerig tuig is het, allemaal,’ zei ze bitter, terwijl ze omhoog keek en met haar hand een gebaar
maakte naar het plafond. ‘Kijk al dat stof eens dat naar beneden komt! Ze nemen niet eens de moeite
om te kijken of iemand zijn ramen of deuren openstaan.’ Opnieuw daalde er een aantal van dezelfde
grijze, dunne draden neer. John volgde ze met zijn ogen.
‘Dat is geen stof, Mana,’ zei hij, scherp naar buiten turend. ‘Het is dat spul dat van de bomen komt.’
Ze had niet naar hem geluisterd. ‘Ik kan niks buiten zetten,’ klaagde ze. ‘Ik kan nog geen schaal of
kom met pudding of custard of wat dan ook buiten zetten om koud te worden, of ik kan erop rekenen
dat ze hun smeerboel er op neergooien. En als je wat zegt, lachen ze je uit in je gezicht. Het is geen
pretje om hier te wonen, dat kan ik je vertellen.’
Hij schudde het hoofd, terwijl hij de laatste van een nieuwe vlucht draden op zijn weg naar beneden
volgde. ‘Het is een soort spinrag,’ zei hij. ‘Het komt van de bomen. De wind blaast het los en dan gaat
het omhoog, de lucht in. Het wordt gemaakt door spinnen. Of rupsen. Je ziet het altijd in de herfst.’
Hij begon zijn regenjas dicht te knopen.
‘Als George thuiskomt, moet ik wat te eten voor hem maken,’ fluisterde ze. ‘Hij moet wat eten.’ Ze
nam het uniform van de piano, legde het terug op het dressoir en ging weer op de pianokruk zitten.
Het muziekboek kon elk ogenblik van het lessenaartje vallen en ze boog zich voorover om het weer
rechtop te zetten. John kwam achter haar staan. Hij deed de kraagknopen van zijn jas dicht.
‘Wat ben je aan het spelen?’ vroeg hij.
‘De schöne blauwe Donau,’ antwoordde ze, de bladzijden van het boek gladstrijkend.
‘Ja, daar houd ik erg van!’ zei hij. ‘Als ik ergens aan het werk ben en het is over de radio, dan luister
ik altijd. Je werkt een stuk prettiger met een stukje muziek erbij! Waarom speel je het niet eens,
Mana?’
Ze boog zich voorover en hield haar vingers boven de toetsen, maar toen, plotseling, wendde ze zich
van de piano af en begon te snikken.
‘Wat is er nou?’ bromde John.
‘Ik kan niet meer spelen,’ snikte ze. ‘Het komt door mijn pols.’ Ze hield haar arm omhoog. ‘Die wordt
maar niet beter. Hij is weer helemaal dik.’
‘Dus je laat je nog altijd door Oswald slaan,’ zei hij grimmig. ‘Dat gaat dus gewoon door, net als
altijd. Ik heb je gezegd wat je moest doen.’
‘Het komt niet door Oswald,’ stamelde ze, tevergeefs pogend haar snikken te onderdrukken. ‘Oswald
heeft het niet gedaan. Ik ben gevallen.’
‘En hoe kwam het dan dat je viel, hè?’ vroeg hij scherp. ‘Hoe kwam dat?’ Ze staarde hem met open
mond aan en schudde het hoofd. De tranen hadden reeds haar bovenlip bereikt, maar ze veegde ze niet
weg.
‘Ik ben gevallen,’ bracht ze er met een hoog, kinderlijk stemmetje uit.
‘Omdat hij je over zijn voet heeft laten struikelen,’ zei hij. ‘Om je meteen op je hoofd en je rug te
slaan. Zo doet hij dat. Dat heb je me zelf verteld. Hij laat je eerst struikelen.’
‘Ik…’ stamelde ze, opkijkend naar zijn gezicht, maar hij staarde naar buiten. ‘Wat kan ik dan doen?’
huilde ze. Ze wiste haar ogen af met stuntelige bewegingen van haar hand. ‘Ik wou dat ik naar Hillie
toe kon,’ stiet ze uit, elke paar woorden onderbrekend door haar snikken. ‘Ik heb Hillie alles verteld.
Ze weet er alles van.’ ‘Ik heb je gezegd dat je naar een advocaat moest gaan,’ zei hij, nog steeds naar
buiten kijkend. ‘Je hoeft je niet door hem te laten slaan. Hij heeft geen enkel recht. Je hoeft die
advocaat alleen maar te vertellen wat hij je levert.’
‘Hillie heeft geen ruimte genoeg,’ zei ze, langzaam haar hoofd schuddend. ‘Ze hebben alleen maar
een huiskamer en een slaapkamer. En het kleine kamertje boven is Carl zijn kamer.’ Ze telde het
aantal kamers af op haar vingers. ‘Dar moet hij al zijn studie doen, als hij uit school komt. Hij moet
aldoor studeren. Ze kunnen geen twee mensen hebben.’
‘Ik wil wel met je mee naar een advocaat gaan,’ zei hij. ‘Ik heb je gezegd wat je hem vertellen moest.
Je hoeft hem alleen maar te vertellen hoe lang hij je dat al levert.’
‘Acht jaar!’ snikte ze. ‘Acht jaar!’
Er viel weer een kort zwijgen.
‘Ik kan niet weggaan zonder George,’ begon ze hees, opnieuw haar hoofd schuddend. Ik weet niet wat
hij met George zou doen. Hij heeft geen vader om hem te helpen. Hij heeft geen vader! Ik kan George
niet hier laten.’
‘Met zitten huilen kom je niet verder,’ zei haar broer. ‘Ik kan niet voor jou naar een advocaat gaan.
Daar moet je zelf naar toe.’ Hij wendde zich af van het raam en trad iets naderbij. ‘Je hoeft hem alleen
maar al die blauwe plekken te laten zien waar hij je geslagen heeft!’ zei hij langzaam en met nadruk.
‘Dat is al voldoende. Dat is al genoeg bewijsmateriaal.’
‘Ik kan het niet doen,’ kreunde ze. ‘Waar moet ik dan naar toe? Waar dan?’ Ze begon haar gezwollen
oogleden met haar zakdoek te betten. Haar schouders schokten bij elke snik. Ze staarde doelloos de
kamer in, naar de meubels, en keek toen naar buiten, over de binnenplaats, alsof daar een oplossing
vandaan zou kunnen komen.
G.K. van het Reve, Gossamer - Herfstdraden 2012
Boekverzorging: Rick Vermeulen, beeldmateriaal: Hugo Kaagman, drukker: Lenoir
Schuring, Amstelveen, binder: Boekbinderij De Distelkamp, Dodewaard. Uitgave van
Stichting de Roos met een suedel band zonder inslage en met een zeer kleine kneep.
Het boek is voorzien van driezijdig kleur op snee in twee kleuren en heeft een
gelaserstanst omslag (ID Laser). Oplage van 175 ex.